top of page

1821-2021 Bicentenaire de la naissance de Jean Robie

De Schilder

Uittreksel door Brigitte Schuermans

Het universum van Jean-Baptiste Robie oproepen is het betreden van een vredige wereld waar picturale wijsheid badend in traditie de boventoon voert. Stille natuur, boeketten bloemen, landschappen of zeegezichten, het werk van Robie lijkt in zijn geheel samenhangend. Het is serieus en doordacht, en wordt onderbroken door lichtere en beschrijvende composities. De schilderijen zijn gemakkelijk te benaderen en laten zich uitvoerig lezen als een pagina uit een reis door het leven van een bijzonder serene kunstenaar. Zijn atelier, gelegen in het hart van Brussel, bevond zich in het hart van een prachtig park, uitgestrekt en heuvelachtig, rijk aan veelkleurige bloemen, zorgvuldig uitgekozen voor de compositie van zijn werken. Zo'n ruimte, op het land van zijn voorouders, bood hem een ​​echte mentale ontsnapping, zoals de talrijke expedities waar de kunstenaar regelmatig van genoot.

 



 

Achterkleinzoon van boeren, kleinzoon van een schroothandelaar, zoon van een smid, Jean Robie werd geboren op 19 november 1821 in een van deze bescheiden huizen aan de Hoogstraat, op nummer 321 om precies te zijn. Zijn ouders, Jean-Baptiste Robie en Marie-Catherine Mommaert, beiden Brusselaars, stichtten een gezin van elf kinderen, zes jongens en vijf meisjes. In de donkere werkplaats van de smederij, tegenover het Sint-Pieterziekenhuis, groeide de kleine Jean op. Een pijnlijke, meedogenloze jeugd, breed beschreven door de kunstenaar in zijn werk The Beginnings of a Painter, waarin hij een harde en tedere opvoeding oproept en zichzelf onvermoeibaar ziet werken in een oorverdovende smederij. Als muurgraffiti zijn eerste werken vormt, zijn het, serieuzer, de creaties van tekens die de talenten van de jonge Robie onthullen.

 

 

 Smederij

Vanaf zijn elfde jaar vermeed Robie de smederij en schilderde op porselein of glas, blij met de weinige centen die dit werk hem opleverde. Daarom zei zijn vader op een dag tegen hem: 'Wees een schilder als je kunt... het levert je niets op, je pakt de vijl of de hamer weer op” (3). Vanaf dat moment, van 1832 tot 1837, zag de piepjonge man zichzelf afwisselend als bouwschilder of ambachtelijk glasmaker, een periode die ongetwijfeld gunstig was voor zijn artistieke opleiding. Het was ook in 1832 dat er een vreselijke cholera-epidemie plaatsvond, verantwoordelijk voor verschrikkelijke verwoestingen, die deze periode met het zegel van de hel markeerde. In haar bloedbad neemt ze Robie's moeder en twee van haar broers mee. “Met de snelheid van de bliksem heeft de plaag de doodlopende wegen en de steegjes gedecimeerd, en op de begraafplaatsen die van boven naar beneden zijn geploegd, werden hele gezinnen in een mum van tijd begraven” (4).
 


Van podium tot podium, haveloos en arm als een vagebond, werd de 17-jarige reiziger overal afgewezen en belandde op een ellendige plek in de Faubourg Saint-Antoine, rue de Charonne in Parijs. Onschuldig leeft hij in een dievenhol. Luisterend naar het advies van een vriend van een porseleinschilder, ontsnapt hij haastig uit deze plaats van verderf. Veel te jong om zulke gevaren het hoofd te bieden, keert Robie terug, ellendig, hongerig, hele dagen wandelend over eindeloze wegen, sneeuwstormen trotserend en slapend in sinistere herbergen. Na een betreurenswaardige terugtocht keert hij, aan het eind van zijn bestaan, terug naar huis, vernederd door zijn mislukking in de ogen van zijn stiefmoeder. Hij zal slechts een paar maanden in de smederij blijven en het bestaan ​​daar wordt ondraaglijk. Met de dood in zijn ziel verlaat Robie de plek deze keer voorgoed.

 

Aan zijn lot overgelaten, zorgen zijn talenten als porseleinschilder ervoor dat hij kan overleven door een paar centen te verdienen. Hij zal nu onderdak kunnen vinden, maar nog steeds zo bescheiden dat hij bij gebrek aan meubilair in een grote witte houten kist slaapt die tevens als kledingkast dient. In dit bijzondere bed tilt of sluit hij het deksel afhankelijk van de omgevingstemperatuur. De jonge Robie begon moedig met studies: geschiedenis, literatuur, wetenschap, moderne talen, muziek, plantkunde. Dronken van kennis, koortsachtig zijn werken kopend met schamel spaargeld, verweeft de autodidact alles, zonder orde of methode: "een echte intellectuele salade, moeilijk te verteren voor een gedesoriënteerde Vlaming, die hooguit kan lezen en schrijven... Zij die Ze hebben vanaf hun kindertijd al hun lessen langzaam, geleidelijk en soms met tegenzin afgerond, en begrijpen de charme van zo’n snelle, meeslepende inwijding niet” (6). Moed en moed zullen hier hun diepe betekenis vinden: Robie, van bescheiden afkomst, behoort tot de mannen die door verdienste veredeld zijn.

Door modekwesties raakte het schilderen op porselein al snel in onbruik, waardoor de ambachtsman van een gezond levensonderhoud werd beroofd. In plaats van ontmoedigd te raken bij het vinden van de oplossing, besloot Robie de nieuwe smaak voor wanddecoratie te exploiteren, aangewakkerd door de ontdekking van de weelderige paleizen van Rome, Genua of Florence. In die tijd begon de bourgeoisie inderdaad te reizen. Deze bijzonder winstgevende niche stelde de schilder in staat om in Parijs te studeren. Op advies van de decoratieschilder Filatre, die naar Brussel kwam om operadecors te maken in de Munt, ging Robie in 1838 naar Parijs om de cursussen te volgen die hij daar gaf. Het waren materiële moeilijkheden die hem dwongen voortijdig naar Brussel terug te keren. In plaats van ontmoedigd te raken, begon hij onmiddellijk een artistieke studie. Vanaf 1838 vinden we hem ingeschreven in de registers van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Brussel voor de cursussen tekenen, antieke figuren en perspectief en in 1840 voor de cursussen uitsluitend antieke figuren. Zo volgde hij de klas van J.P. Van Eycken.
 

Het salaris dat hij verdiende met het maken van muurdecoraties (hoewel volgens Robie slecht gewaardeerd door kunstenaars), stelde hem in staat eindelijk een gemeubileerde kamer te bezetten met daarin een echt bed. Toevallig is zijn buurman niemand minder dan Théodore Fourmois, die hem bepaalde opvattingen over de schilderkunst bijbrengt en hem verstandig adviseert. Arm in die tijd, verdiende hij ook de kost met de verkoop van zijn werken, waarbij hij gebruik maakte van de stijl van een veilingzaal die werd gerund door “een hebzuchtige feeks”. Robie voegt zich daar bij hem. Al snel ziet hij de vele Engelsen in de kamer, toeristen die het slagveld van Waterloo komen bezoeken. Hij stelde zich toen voor dat hij figuren van Napoleon zou schilderen, met het hele gezicht of in profiel, ongeveer twintig centimeter hoog. Tot Fourmois' verbazing verkochten de Napoleons al voor 30 frank, terwijl zijn landschappen nog steeds slechts voor 50 frank verkochten! Het is een alleenstaande Engelsman die Robie een paar maanden laat overleven. Maar het vertrek van deze amateur dwingt hem tot het maken van nieuwe producties, gedreven door een dwingende geldnood.

 

Maak iets glanzends, opvallends voor mij.”

 


De directeur van de verkoopruimte stelde vervolgens voor dat ze schilderijen van bloemen en fruit zou maken: “Maak mij iets glanzends, dat in het oog springt: ik ken mijn publiek, het zal op rolletjes lopen” (7). Zijn eerste bloemenschilderij, gesigneerd R, werd voor 40 frank verkocht aan een zekere kapitein M. die, omdat hij de kwaliteiten van de kunstenaar voelde, snel een werk bij hem bestelde voor de prijs van 200 frank, met de bedoeling het tentoon te stellen in de Salon uit Brussel. Hij raadt hem dan ook aan om niets in de kleine verkoopruimte te plaatsen. Zeker, deze eerste werken voldeden eerst aan de commerciële eisen voordat ze beantwoordden aan een behoefte aan expressie, waarbij ze in wezen zijn artistieke talenten uitbuitten, een combinatie van noodzaak en inventiviteit, emotie ontstaat pas aan het einde van een bijzonder uitgewerkt. Robie benadert zo het soort schilderijen dat hem roem en rijkdom zal brengen.

Het was op het Salon van Brussel in 1842 dat hij voor het eerst op een officiële tentoonstelling verscheen. We zullen hem daar dan aantreffen in 1843 en 1845. In 1848 won hij een gouden medaille voor een schilderij met bloemen. Dat jaar “Er was maar één bloemenschilder op de Brusselse show die offline was; we hebben de heer J. Robie benoemd.” Aangemoedigd nam Robie deel aan de driejaarlijkse tentoonstellingen in Brussel, van 1851 tot 1867, en in Parijs, in 1851, 1853 en 1855. “1855 bracht in Parijs de grootste tentoonstelling tot dan toe samen. Alle landen werden uitgenodigd om zich uit te drukken door middel van werken die representatief zijn voor hun hedendaagse kunst” (9). Eervolle vermeldingen volgen op succes.


In 1861 werd hij benoemd tot Ridder in de Leopoldsorde en in 1869 werd hij gepromoveerd tot Officier. Hij exposeerde opnieuw in Brussel, in 1875 en 1880. “Van driejaarlijkse salon tot driejaarlijkse salon zette hij zijn mars voort tot 1880, het jaar van zijn triomf; hij ervoer toen het hoogtepunt van zijn glorie. De regering had besloten dit jaar een overzichtstentoonstelling van de Belgische kunst te organiseren. Om meer plechtigheid aan deze nationale gebeurtenis te geven, werd besloten dat deze tentoonstelling zou plaatsvinden in het nieuwe Paleis voor Schone Kunsten, rue de la Régence, waarvan de inhuldiging tegelijkertijd zou plaatsvinden ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van de onafhankelijkheid van het land. De rol die Robie daarin speelde was de meest oogverblindende demonstratie van zijn buitengewone talent. Deze triomf leverde hem op 4 mei 1881 zijn bevordering op tot de rang van Commandeur in de Leopoldsorde” (10).

 

Steenweg van Charleroi

 

 

In 1849 zorgde de opbrengst van de gouden medailles die in blokken werden omgezet ervoor dat Robie een stuk grond kon verwerven aan de Chaussée de Charleroi in Sint-Gillis. In 1873 kocht hij de aangrenzende percelen. Het geheel zal een prachtige ruimte vormen waarvan hij een prachtige tuin zal maken, precies daar waar zijn voorouders ooit de ploeg aandreven. “Hazen keren altijd terug naar de omgeving waar ze geboren zijn, onder dezelfde mysterieuze impuls die de zwaluw terugbrengt naar het riet waar zijn nest was… Door het fenomeen atavisme hebben zijn voorouders hem grote gaven doorgegeven: de liefde voor het platteland en een voorliefde voor tuinieren. En zo beginnen we met het smeden van ijzer en eindigen we met het kweken van rozen” (12).

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Dit prachtige pand had een publieke plek kunnen worden als de urbanisatiewerken van Koning Leopold II volledig gerealiseerd waren. G. Stinglhamer en P. Dresse vertellen in Leopold II aan het werk (13) dat de koning, na het overlijden van de eigenaar, dit park wilde behouden en omvormen tot een openbare tuin (we weten dat de grote stedenbouwkundige de auteur van bijna alle pleinen die Brussel lucht en vrolijkheid geven). Helaas stierf Leopold II vóór de schilder en werd het park nooit gebouwd. Een ansichtkaart, bewaard in het Prentenkabinet van de Koninklijke Albert I-bibliotheek in Brussel, stelt de kunstenaar voor in zijn prachtige pand.

 

Reis

 

Nu hij onafhankelijk, welvarend en geëerd was geworden, gaf Robie de vrije loop aan de passie voor reizen die zich al, zij het op schuchtere wijze, had gemanifesteerd tijdens zijn tienerreisje naar Parijs. Het waren de reizen die Robie tot een schrijver met sterke beschrijvende kwaliteiten maakten. We zien hem nu al elk jaar in België een paar dagen aan de kust doorbrengen, in Oostende.

 

 

 

 

Voor Robie beantwoordt het verlangen om te reizen aan een diepe en intieme behoefte, die zeker wordt aangemoedigd door de mode van die tijd. Het is zelfs mogelijk dat een groot aantal kunstenaars ondanks de pracht van de bezochte landen geen fundamentele transformatie vertoonde. Met Robie daarentegen transformeerden zijn reizen zijn visie, ze veranderden radicaal zijn manier van schilderen en zijn onderwerpkeuze. Als Robie door de jaren heen weelderige boeketten van bijna fotografisch realisme schilderde en herschilderde, begon hij vanaf de dag dat hij reisde letterlijk met de weergave van duidelijk impressionistische, breed geschetste atmosferische landschappen, volledig brekend met het traditionele stilleven. Verbaasd door de ontdekking van nieuwe landen, weelderige en uitbundige natuur, bloeit hij op in de onthulling van grandioze landschappen en uitgestrekte ruimtes. Robie zal echter alleen zijn composities van bloemen en vruchten tentoonstellen, waardoor een belangrijk deel van zijn werk in de schaduw blijft: alle schilderijen die hij maakte tijdens zijn expedities naar de Oriënt. Dit is de reden waarom hij door alle kunstcritici zal worden omschreven als “een beminnelijke bloemenschilder”

 

 

Deze reizen verrijken zijn bestaan ​​terwijl hij onvermoeibaar bezig is. In 1890, tijdens de zitting van 9 januari, werd hij verkozen tot corresponderend lid van de Koninklijke Academie van België in de klasse Schone Kunsten. Hij werd op 8 januari 1891 tot volwaardig lid gekozen en op 3 mei 1896 tot lid van de Nationale Biografiecommissie. Op 3 december 1896 werd hij benoemd tot lid van de Commissie Financiën. Hij was ook lid van de Stuurcommissie van de Koninklijke Staatsmusea voor Schilderkunst en Beeldhouwkunst. In 1898 riep de Klasse voor Schone Kunsten hem, ondanks zijn hoge leeftijd, op als directeur, als opvolger van Jules Thomas Vinçotte. Tijdens de jaarlijkse openbare bijeenkomst in november 1898 hield hij een toespraak: Kunst en Licht (18), de perfecte literaire rechtvaardiging voor zijn werk.

Soms langdurig bedlegerig en steeds minder deelnemend aan het sociale leven van de hoofdstad, wijdde hij zich aan het schrijven van Urban Landscape (19), een vertederende beschrijving van wat hij vanuit zijn bed kon waarnemen: zijn tuin, zijn straat, zijn buurt. Het was op 89-jarige leeftijd, op 8 december 1910, dat Robie dit land verliet waar hij zoveel van hield. Overeenkomstig zijn wens, waarbij hij academische onderscheidingen weigerde, evenals die welke verbonden zijn aan zijn rang van Commandeur in de Orde van Leopold en die van Ridder in de Orden van het Legioen van Eer, werd er geen uitnodiging gedaan en werd er geen toespraak gehouden. . Via zijn testament beschrijft de kunstenaar zijn laatste wensen:

“Om eventuele eventualiteiten af ​​te dekken, wil ik niet dat leden van mijn familie mijn begrafenis verzorgen, wat ik wil, zonder enige religieuze ceremonie; mijn vrienden Gustave Washer en Prosper De Wilde zijn verantwoordelijk voor de crematie van mijn lichaam op de begraafplaats Père Lachaise in Parijs; Zij zijn vrijgesteld van de verplichting om daar een monument voor mij op te richten. Mijn wens is dat mijn as niet bewaard blijft. Wij sturen geen circulaire; het is voldoende om een ​​overlijdensbericht in de volgende zes kranten in te voegen: L’Indépendant Belge, le Petit Bleu, l’Etoile, la Chronique, le Soir en la Gazette. Ik weiger militaire eer en alles wat met begrafenisondernemers te maken heeft. Er zal geen toespraak gehouden worden voor mijn kist: er wordt ons gevraagd geen bloemen of kransen te sturen... Volledig eigenhandig geschreven op woensdag 25 november 1903."

Sydney

Robie is een vaste klant geworden op tentoonstellingen.

We zien hem deelnemen aan evenementen in het buitenland, La Hayes en Londen. Naarmate zijn bekendheid groeide, verbreedde zijn horizon.

Hij nam deel aan de tentoonstelling in Sidney in 1879, met een schilderij van 'Bloemen en vruchten' waarvan een beschrijving bestaat, maar die te vaag is om met zekerheid te worden geïdentificeerd.

Beschouwd als een van de beste stillevenschilders, zowel vanwege compositie en kleuren als vanwege de perfectie van zijn picturale techniek, ontving hij een zilveren medaille. (11)

 

Het was echter in België dat hij zijn grootste succes boekte.

 

 

Serieuzer: Robie zal talloze reizen maken door Europa, Afrika en Azië. Zijn talloze herinneringen zijn verzameld in collecties die rijkelijk geïllustreerd zijn met ter plekke gemaakte schetsen en schilderijen. Hij keert altijd terug beladen met een oneindig aantal kostbare snuisterijen, wapens, trofeeën, stoffen, beeldjes en idolen waarmee hij zijn appartementen siert die zijn omgevormd tot een “Indiaas Museum”. In een gekozen setting, versierd met houtwerk in Indiase stijl, stelde hij talrijke objecten tentoon die een opmerkelijke collectie vormden(16)

bottom of page